Iemand met autisme, heeft moeite met sociale interactie en communicatie en houdt vast aan specifieke interesses of bewegingspatronen. Wat gaat er anders in het brein van iemand met autisme? En hoe leiden deze veranderingen tot autisme? Volgens de wetenschap kan een verschil in bedrading van het brein de kenmerken van autisme verklaren.
Er is al veel onderzoek gedaan naar autisme. Maar het blijft onduidelijk welke veranderingen in het brein nu precies leiden tot de kenmerken van autisme. Dat het antwoord nog op zich laat wachten, heeft ook te maken met de veranderde diagnose autisme. Deze is in de laatste jaren uitgebreid, waardoor de diagnose nu een breder spectrum heeft. Dit betekent dat mensen aan de ene kant van het spectrum verschillen van mensen aan de andere kant. Dat maakt onderzoek naar veranderingen in het brein bij autisme moeilijker. Toch heeft de wetenschap al een paar puzzelstukjes op de goede plek kunnen leggen.
Is groter altijd beter?
Wetenschappelijk onderzoek naar het brein van mensen met autisme gebeurt met beeldvormingstechnieken, zoals MRI scans. Zo ontdekten zij dat kinderen met autisme te veel zenuwvezels hebben. Zenuwvezels zijn de uitlopers van zenuwcellen die ervoor zorgen dat zenuwcellen in verschillende hersengebieden met elkaar kunnen communiceren. Deze vezels werken niet goed genoeg, dus communicatie tussen hersengebieden stokt. Het teveel aan zenuwvezels kan invloed hebben op de grootte van het brein. Hoewel kinderen met autisme bij de geboorte een gemiddeld of iets kleiner brein hebben, groeit hun brein razendsnel tussen 6 en 14 maanden. Daardoor hebben zij op 4-jarige leeftijd een groter brein dan kinderen zonder autisme.
Breinstructuren zijn anders
Onderzoekers ontdekten ook onregelmatigheden in verschillende hersenstructuren. Men denkt dat deze abnormaliteiten tijdens de zwangerschap ontstaan.
Kleine hersenen
De kleine hersenen zijn een belangrijk knooppunt voor activiteit vanuit de spieren en uit de zintuigen, deze komen hier bij elkaar. De kleine hersenen hebben bij sommige kinderen met autisme heel veel zenuwvezels, maar deze liggen kriskras door elkaar. Bij andere kinderen met autisme worden juist kleinere kleine hersenen gezien, waarbij ook de verbindingen naar andere structuren missen.
Amygdala
De amygdala, of amandelkern, is betrokken bij emotionele reacties en helpt ons te bepalen wat wel en niet belangrijk is, bijvoorbeeld in bedreigende situaties. Bij sommige kinderen met autisme is de amygdala groter, en is deze ook actief in sociale situaties of wanneer iemand je recht aankijkt.
Staartkern
De nucleus caudatus, of staartkern, is groter in kinderen met autisme. Vergroting van deze structuur is geassocieerd met dwangmatig gedrag, moeite met verandering van routine en stereotypische bewegingen.
Hersenbalk
De hersenbalk verbindt de rechterhersenhelft met de linkerhersenhelft. De hersenbalk is kleiner in kinderen met autisme. Daarbij is de activiteit tussen de twee hersenhelften onvast. Het is dus alsof je een telefoongesprek hebt met slechte verbinding. Dit heeft meerdere gevolgen voor bijvoorbeeld taalontwikkeling en de samenwerking tussen beide hersenhelften.
Niet in balans
Bij mensen met autisme is ook de balans in neurotransmitters, stofjes die ervoor zorgen dat zenuwcellen met elkaar kunnen communiceren, verstoort. Twee van die neurotransmitters zijn serotonine, dat invloed heeft op emoties en gedrag, en glutamaat, één van de belangrijkste neurotransmitters voor hersenactiviteit.